Bericht in Dagblad de Limburger

Dé moedertaal in onze provincie is nog altijd het Limburgs. Al komt er steeds vaker een ‘Hollandse’ kink in de kabel. Niet bij de vier generaties Gubbels/Reijnen uit Roggel. Échte Limburgse ‘maedjes’ die het plat willen behouden. Maar waarom heeft mama Marieke (33) en zelfs oma Margriet (62) het dan over ‘laarsjes’ in plaats van ‘sjtevelkes’ tegen Mia (2,5)?

Of ze willen meewerken aan een interview over moedertaal? Marieke Reijnen hoeft er niet lang over na te denken: „Tuurlijk willen we dat. Mijn oma, mijn moeder, ikzelf en mijn dochtertje Mia zijn echte Limburgse maedjes. Geboren en getogen. Wij vinden het belangrijk om het Limburgs door te geven.”

Mariekes oma Bertha Gubbels (89) knikt instemmend. Ze vertelt dat zij vroeger geen minuut heeft nagedacht over de vraag: ga ik de kinderen nou in het Limburgs of Nederlands grootbrengen? „Iedereen sprak plat. De enige die in het dorp Nederlands praatte, stond ook bekend als dae Hollenjer.” Haar dochter Margriet Reijnen-Gubbels vult aan: „Als je als Limburger Nederlands ging spreken, noemden ze je bekakt.” Bertha: „Daar zeiden ze van: Die meine zich get meer.”

Vier ‘Limburgse maedjes’ uit Roggel vinden het belangrijk hun ‘modertaal’ van generatie op generatie door te geven
Bertha en dochter Margriet.  Foto: Peter Schols

Ook Margriet vertelt dat zij haar kinderen in het Limburgs heeft opgevoed. „Dat was vanzelfsprekend.” De jongste moeder van deze vier generaties, Marieke, zegt dat ze er in eerste instantie niet bewust over heeft nagedacht en ‘gewoon’ in het dialect is begonnen. „Als Limburger kun je je beter uiten in het plat en dus ook beter je gevoel en emotie overbrengen aan je kinderen.” Ze merkt op dat ze het – nu ze er wél bewust bij stilstaat – belangrijk vindt dat er op de peuterspeelzaal van Mia Limburgs wordt gesproken. „Ik vind dat we ons er hard voor moeten maken dat onze taal blijft, zeker nu er steeds meer vermenging is. Het zou zonde zijn als het verdwijnt. Bovendien is het goed voor de taal­ontwikkeling én je contacten.”

IJsbreker

Ze geeft als voorbeeld aan hoe ze in haar werk bij een huisartsenpraktijk in Nederweert enthousiaste en soms zelfs opgeluchte reacties krijgt als blijkt dat ze Limburgs spreekt. „Het is het eerste wat de patiënten zeggen: wat fijn! Ze voelen zich meer op hun gemak als ze in het dialect hun verhaal kunnen doen. En na die eerste reactie willen ze weten waar ik vandaan kom, omdat ze horen dat ik niet ‘van Ni-jwieërt ben’. De taal is een echte ijsbreker.”

Dat geldt ook als Mia ergens begint te kletsen in het Roggels: „Limburgs uit het mondje van zo’n klein meisje, dat maakt haar extra schattig.” Omi knikt instemmend. Een bron van gespreksstof zijn de woorden die Bertha wél nog gebruikt. Aevel (echter), grantje (bedelen), keps (blut), sjrómp (wasbord) en vengnaas (een bijdehandje) passeren de revue. Margriet kent ze wel, maar Marieke heeft bij het merendeel geen idee: “Aevel?” „Toch wel jammer als die woorden verdwijnen”, vindt Bertha. „Vanaf nu gebruik ik aevel”, belooft Marieke. „En het Roggelse wichter voor kinderen in plaats van kinjer. Het rijmpje Gank nao de mert (kiele kiele wenske) van opa kent Mia in elk geval op haar duimpje. Het is al heel wat dat Mia dialect spreekt. Marieke kent ook voorbeelden van kinderen die hoog Hollands praten, terwijl hun ouders en (over)grootouders Limburgs tegen ze spreken.

Vier ‘Limburgse maedjes’ uit Roggel vinden het belangrijk hun ‘modertaal’ van generatie op generatie door te geven
Margriet en dochter Marieke.  Foto: Peter Schols

Leonie Cornips, hoogleraar Taalcultuur in Limburg aan de Universiteit Maastricht, kent het verschijnsel dat het doorgeven van de taal kan mislukken. Hoe hard de ouders ook willen dat hun kroost Limburgs spreekt… Waar het dan misgaat? „Op de peuterspeelzaal of kinderopvang”, legt Cornips uit. „Ze spreken daar dialect, maar alleen in een-op-eensituaties. Bijvoorbeeld om een kind te troosten. Alle opdrachtjes als ‘pak je stoel’, de voorbereiding op de basisschool, gaan in het Nederlands. Daarmee geeft de pedagogische medewerker een signaal af: ‘let op, er komt iets belangrijks’. Het verwerven van talen duurt zeker tot het vierde levensjaar. Kinderen kiezen voor de meest efficiënte manier. Die keuze valt op het Nederlands, doordat dat belangrijk wordt gemaakt.” Als we het Limburgs willen behouden, moet er volgens de hoogleraar werk worden gemaakt van taalbeleid. Op peuterspeelzalen en scholen en in de kinderopvang.

Onlinewereld

Cornips wijst erop dat het na het vierde levensjaar vooral de taal van leeftijdsgenootjes, de televisie en onlinewereld is waarop kinderen zich richten. „Daardoor gaat de taal per generatie ook verschillen.” Dat woorden verdwijnen die niet meer gebruikt worden in het dagelijks verkeer, bij­voorbeeld voor ambachten, is logisch. Volgens de hoogleraar kun je binnen een gezin wel vasthouden aan woorden als aevel, maar ze verspreiden naar andere gebruikers is andere koek. „Daar heb je influencers voor nodig. Voor ‘influencer’ moeten we eigenlijk ook een Limburgs woord hebben; misschien hebben de lezers een idee?”

Vier ‘Limburgse maedjes’ uit Roggel vinden het belangrijk hun ‘modertaal’ van generatie op generatie door te geven
Marieke en dochter Mia.  Foto: Peter Schols

Onbewust in de fout

De vier generaties Gubbels/Reijnen doen in elk geval hun best. Aevel gaat het direct na de belofte van Marieke al mis. Onbewust. „Pak dien tasje maar”, zegt oma Margriet tegen Mia. Tasje? „Tesjke mam”, zegt Marieke. „Nae”, reageert omi Bertha. „Flieske!” Het gaat vaker fout, erkennen Margriet en Marieke. Sjtevelkes noemen ze tegen Mia ‘laarsjes’, veutjes zijn ‘voetjes’. Hoe dat komt? „Geen idee!”

Cornips weet het wel. Ze legt uit: „De talen die je goed kent en veel gebruikt, staan altijd ‘aan’. Als dialectspreker moet je vaak wisselen tussen het Limburgs en het Nederlands. Vroeger spraken velen in deze provincie alleen Limburgs, er was nog geen invloed van computer of tv. Nu is iedereen tweetalig. Dat er een woord Nederlands tussendoor floept, is niet gek. Met wisselen wint de dominante taal.”

Of we het tij kunnen keren? „Wat ik aanraad is om in beide talen rijk aanbod te bieden. De knoppen in je hoofd voor Nederlands en Limburgs moet je even groot maken. Bijvoorbeeld met óók liedjes en verhaaltjes in het Limburgs.” Aan Marieke, Margriet en Bertha zal het niet liggen. Die zetten gauw Öpke döpke reubesöpke in.

Moedertaal is eigenlijk foute naam

Maandag was het de Dag van Moedertaal, in Limburg ook wel de Daag van de Modertaal. Maar wat is dat, moedertaal? Volgens de Dikke van Dale de taal van het land waar iemand geboren is. Die betekenis klopt voor ruim driekwart van de Limburgers niet, die zullen toch echt het Limburgs als hun moedertaal zien. Volgens Leonie Cornips, hoogleraar Taalcultuur in Limburg, is ‘moedertaal’ sowieso een woord waar we vanaf moeten. „Het komt uit de 19de eeuw, vanuit de gedachte dat de taal met de moedermelk werd doorgegeven. De moeder stond model als een biologisch doorgeefluik. Je gaat dan uit van ééntaligheid, terwijl kinderen ook twee of drie talen leren spreken. Oók de taal van de vader. Daarom hou ik het bij de ‘thuistaal’ of de ‘eerste taal’. Vadertaal bestaat niet, maar ik heb dialectsprekers wel eens horen zeggen dat het Limburgs hun moedertaal is en het Nederlands de vadertaal.”